Wet- en regelgeving loopt achter bij technologische ontwikkelingen
1 juni 2015 • 4 min leestijd
Innovaties komen soms maar moeizaam van de grond, ook als de technologie direct toepasbaar is en de klanten in de rij staan. Soms ligt dat aan wet- en regelgeving, die achterloopt bij de technologische ontwikkelingen. Hoe is dat op te lossen?
Een innovatie kent globaal drie fasen. De eerste is die van de bewustwording van een probleem. Daarna komen de onderzoekers die een slimme oplossing bedenken. Ten slotte volgt, als het goed is, een snelle implementatie in het dagelijks leven. Dat is het ideale scenario, maar onderweg kan het op allerlei manieren misgaan. Een van de mogelijke belemmeringen ligt in de wet- en regelgeving.
Praktijkvoorbeeld: zonnepanelen
Een voorbeeld daarvan is het opwekken van elektriciteit met zonnepanelen op het dak van huizen. TNO’er Annelies Huygen, gespecialiseerd in de ordening van de energiemarkten, noemt het een technologie die onder andere de duurzaamheid bevordert. “Maar we halen er te weinig uit. Onder andere doordat de wet- en regelgeving van het eind van de vorige eeuw dateert.”
Meer soepelheid
Dat was de tijd van de liberalisering van de energiemarkten, zegt Huygen: “Er moesten meer leveranciers komen om voor concurrentie te zorgen en dat vroeg om gedetailleerde regulering. Maar de tijden zijn veranderd. Particulieren zijn niet meer passieve afnemers, ze worden actieve producenten. Dat vraagt om meer soepelheid.”
Vraag en aanbod afstemmen
Zo kunnen leveranciers van elektriciteit niet verdienen aan het afstemmen van vraag en aanbod bij kleinere bedrijven en consumenten. Zij vragen daarom een vast tarief. Wie stroom teruglevert, krijgt datzelfde vaste tarief. Elektriciteitsleveranciers hebben op die manier geen prikkel om bijvoorbeeld kleine producenten met prijsverschillen te motiveren om overdag, als het aanbod van zonne-energie groot is, de accu van hun elektrische auto te vullen. Het verbruik van stroom vertoont daardoor onnodig grote pieken en dalen en dat betekent weer dat producenten en energietransporteurs meer capaciteit achter de hand moeten hebben dan bij slim reguleren nodig zou zijn.
Smart grids
Voor dat reguleren heb je energiemeters nodig die registreren hoeveel een particulier verbruikt en teruglevert. Daarachter zit een ‘smart grid’, een combinatie van ICT en computerrekenkracht, die vraag en aanbod op elkaar afstemt. TNO’er Eric Luiijf is specialist op dat gebied: “Smart grids zitten in het grensgebied van ICT en energievoorziening. Toen ICT in de vorige eeuw in opkomst was, begrepen maar weinig mensen wat er gaande was. Daardoor is er betrekkelijk weinig geregeld en kon internet in vrijheid een succes worden. Bovendien heb je diverse communicatiekanalen voor ICT, wat het minder kwetsbaar maakt en regulering minder noodzakelijk. Bij de energieleverantie ligt dat anders. Daarvoor gelden strenge regels, onder andere van de EU, en Nederland is vaak het gehoorzaamste kindje van de klas.”
“Toen ICT in de vorige eeuw in opkomst was, begrepen maar weinig mensen wat er gaande was. Daardoor is er betrekkelijk weinig geregeld en kon internet in vrijheid een succes worden”
Stagnatie invoering smart grids
Het gevolg is dat de invoering van smart grids stagneert, onder andere doordat er twee systemen met een verschillende achtergrond met elkaar verbonden worden en het langzaamste het tempo van de innovatie bepaalt. Luiijf: “Geef experimenten de ruimte en accepteer dat het mis kan gaan. De leveringszekerheid en de veiligheid zijn van groot belang, maar op dat gebied doen we het in Nederland ronduit goed. Als dat de innovatie versnelt, dan is iets minder tijdelijk acceptabel.”
Dierproeven
De voorbeelden die Huygen en Luiijf noemen, gaan over de implementatie van innovaties. Ook daarvóór, in de ontwikkelingsfase, kan het misgaan. Cyrille Krul, directeur Predictive Health Technologies bij TNO, noemt een voorbeeld: “Voor het op de markt brengen van nieuwe medicijnen of voedingsmiddelen zijn vaak dierproeven vereist. Die hebben nadelen, natuurlijk voor de dieren zelf, maar ook doordat dieren anders reageren dan mensen.”
Menselijke anti-lichamen
Krul: “Neem het testen van niet-allergene stoffen in babyvoeding. Daarvoor moeten we dierproeven doen, maar we hebben samen met het bedrijfsleven een alternatief ontwikkeld dat werkt met in het laboratorium geproduceerde menselijke anti-lichamen. Samen met het bedrijfsleven en andere stakeholders proberen we om deze innovatieve alternatieve methode geaccepteerd te krijgen.”
Dierlijke vs. menselijke veiligheidstesten
Belemmeringen door wet- en regelgeving werken soms stimulerend, zegt Krul: “Dierproeven zijn zwaar gereguleerd en dat bevordert het zoeken naar alternatieven. Als je wilt weten of een medicijn de huid irriteert, dan kun je levende proefdieren gebruiken maar ook menselijke huid kweken en daar op testen. De test is net zo goed of beter, maar daar moeten we de autoriteiten nog van overtuigen.”
Overheid neemt zekere voor het onzekere
En daar wringt de schoen: de overheid kiest graag voor zekerheid. Begrijpelijk – als er iets mis gaat, bijvoorbeeld in de energievoorziening, de ICT of de veiligheid van geneesmiddelen en voedsel, dan staat Nederland op z’n kop. Daarom, zeggen de TNO’ers, moeten onderzoekers regelgevers en overheden meenemen in de mogelijkheden en onmogelijkheden van nieuwe ontwikkelingen. Liefst in een zo vroeg mogelijk stadium en altijd in samenwerking met consumenten en de bedrijven die de innovaties op de markt brengen.
Kansen innovaties benutten
Bedenk daarbij ook, dat bij experimenten de gevolgen onzeker zijn. Als er iets mis gaat, zeggen de TNO’ers, mogen onderzoekers en bedrijfsleven daar, als dat redelijkerwijs mogelijk is, niet meteen op worden afgerekend. Anders krijgt Nederland wet- en regelgeving die is gebaseerd op incidenten en weinig ruimte laat om de kansen die innovaties bieden, daadwerkelijk te benutten. Dat gaat ten koste van de duurzaamheid en belemmert de export van in ons land ontwikkelde kennis en producten.